Ik heb hier voor jullie het concept van het vuurwerkbesluit 2010. Dit zouden de nieuwe regels moeten worden als de EU wetgeving ingaat.
Versie 10 januari 2010
NOTA VAN TOELICHTING
Algemeen
§ 1. Inleiding
De vuurwerkramp in Enschede is in 2002 aanleiding geweest voor het aanscherpen van wet- en regelgeving rondom het in- en uitvoeren, opslaan, bewerken, afleveren, het voorhanden hebben en het afsteken van vuurwerk. Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit in werking getreden. Om de uitvoerbaarheid te verbeteren, is het Vuurwerkbesluit in 2004 gewijzigd.
Het onderhavige wijzigingsbesluit is opgesteld naar aanleiding van de evaluatie van het Vuurwerkbesluit die in 2007/2008 is uitgevoerd.
Dit wijzigingsbesluit omvat een aantal verduidelijkingen en daarnaast een aantal meer ingrijpende wijzigingen.
Ingrijpende wijzigingen zijn onder andere:
In de artikelsgewijze toelichting wordt op elk van de bovenstaande onderwerpen ingegaan.
Het Centrum voor Externe Veiligheid en Vuurwerk bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft een aantal adviezen uitgebracht. PM
§ 2. Achtergrond
In 2007/2008 is een evaluatie uitgevoerd naar de knelpunten in de uitvoering van het Vuurwerkbesluit. Voor het onderzoek zijn de verschillende partijen groepsgewijs geïnterviewd over de door hen ervaren knelpunten bij de uitvoering van de regelgeving. Het ging om bedrijven die omgaan met professioneel vuurwerk, importeurs van vuurwerk, bedrijven die omgaan met consumentenvuurwerk, handhavers van het Vuurwerkbesluit, politie, provincies, gemeenten, brandweer, (particuliere) inspectie-instellingen, transporteurs en deskundigen van de transportregelgeving.
Deze inventarisatie heeft geleid tot 325 aandachtspunten.
In de evaluatie zijn per aandachtsgebied de knelpunten beschreven, conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan. De resultaten van de evaluatie zijn basis geweest voor dit voorstel tot wijziging van het Vuurwerkbesluit.
§ 3. Financiële gevolgen voor het bedrijfsleven
§ 3.1. Bedrijfseffecten
<meer eigen verantwoordelijkheid bedrijf, o.a. schrappen werkplan, opslag onder algemene regels (geen vooroverleg c.q. vergunningprocedure); idemdito meldingsplichtige ontbrandingen>
pm
§ 3.1. Milieu-effecten
Op grond van dit besluit worden burgers in verschillende hoedanigheden beschermd tegen de gevolgen van een ongewoon voorval waarbij vuurwerk is betrokken. De bescherming richt zich op een burger als omwonende, als toeschouwer bij een evenement en als klant bij een detailhandel. Aan deze wijziging van het Vuurwerkbesluit ligt geen beleidswijziging ten aanzien van de bescherming van de burger ten grondslag. Daarmee wordt geen afbreuk gedaan aan het oorspronkelijk beoogde beschermingsniveau.
Het verhogen van de meldingsgrens voor ontbrandingen zou kunnen leiden tot positieve milieu-effecten. De reden hiervoor is dat bij meldingsplichtige ontbrandingen uitsluitend gebruik mag worden gemaakt van “veilig” consumentenvuurwerk. Het mogelijk maken van een tweede bufferbewaarplaats zal ook positieve gevolgen hebben voor het milieu. Dezelfde hoeveelheid (onverpakt) vuurwerk wordt opgeslagen in twee ruimten. Er hoeft ook geen handling te worden verricht in een te krappe ruimte.
§ 3.3. Administratieve lasten voor bedrijven
Door de wijzigingen zullen de administratieve lasten voor bedrijven met een opslag van minder dan 10.000 kg afnemen. Voor bedrijven met een opslag van meer dan 10.000 kg verandert er weinig.
Voor bedrijven die vuurwerk opslaan tot een hoeveelheid van 10.000 kg zullen de administratieve lasten afnemen omdat in de meeste gevallen bij oprichten of wijzigen van het bedrijf kan worden volstaan met een melding in plaats van een aanvraag om vergunning. Ondanks dat bij de melding deels dezelfde gegevens moeten worden verstrekt, levert dit toch een lastenverlichting op omdat sneller wijzigingen kunnen worden doorgevoerd. Voor wijzigingen hoeft niet langer een uitgebreide vergunningprocedure te worden doorlopen. Ook is er voor deze bedrijven een afname in de te registreren gegevens.
Voor degenen die professioneel vuurwerk tot ontbranding brengen zijn de meldingsgegevens vereenvoudigd. Bij de melding hoeft geen werkplan meer te worden verstrekt. Volstaan kan worden met een schietlijst. Daarnaast is de meldingsgrens opgehoogd en zijn eisen voor ontbrandingen opgenomen in een ministeriële regeling. Door het ophogen van de meldingsgrens zal in meer gevallen kunnen worden volstaan met een melding en hoeft geen ontbrandingstoestemming te worden aangevraagd. Met deze wijzigingen wordt een afname van administratieve lasten bereikt en tevens een verduidelijking en uniformering van eisen.
§ 4. Bestuurslasten
De bestuurslasten voor het gemeentelijk bevoegd gezag die samenhangen met het verlenen van een milieuvergunning zullen afnemen in verband met het verhogen van de meldingsgrens. Het aantal uitgebreide vergunningprocedures met de tijdrovende inspraak zal sterk afnemen. Er zal een lichte verschuiving plaatsvinden naar de handhavingstaken omdat een vooroverleg over te ondernemen activiteiten niet meer noodzakelijk is.
De bestuurslasten voor provincies in verband met het afsteken van professioneel vuurwerk zullen afnemen omdat de meldingsgrens is verhoogd, zodat minder toestemmingsvergunningen hoeven te worden verleend. Daarnaast zijn de eisen voor ontbrandingen vastgelegd in een ministeriële regeling, zodat deze niet in de toepassingsvergunning hoeven te worden opgenomen. Ook zijn de afstanden geüniformeerd.
Verduidelijking, nadere invulling en uniformering heeft ook een lastenverlaging tot gevolg. Duidelijke en uniforme regels leiden in de praktijk tot minder discussie over uitleg van regelgeving.
§ 5. Inspraak
pm
§ 6. Notificatie
pm
§ 7. Afstemming andere wet- en regelgeving
§ 7.1 Arbowetgeving
Tegelijk met de wijziging van het Vuurwerkbesluit is ook het Arbeidsomstandighedenbesluit en de Arbeidsomstandighedenregeling gewijzigd.
De verplichting tot het bijvoegen van een werkplan is vervallen in het Vuurwerkbesluit. Bij het afsteken van professioneel vuurwerk moest tot nu toe bij de melding of de aanvraag om toestemming een werkplan worden bijgevoegd. De beoordeling van dit werkplan was een taak van de Arbeidsinspectie (adviesrecht). Door SZW, vanuit de rol van de Arbeidsinspectie, is aangegeven dat het adviesrecht kan vervallen. In de praktijk wordt van dit adviesrecht geen gebruik gemaakt. De redenen hiervoor zijn dat het huidige arbeidsomstandighedenbeleid uitgaat van meer verantwoordelijkheid bij werkgevers en werknemers. De afstekers hebben een certificaat gehaald waaruit blijkt dat ze deskundig zijn. Tevens is op basis van de huidige Arbowet iedere werkgever verplicht een Risico Inventarisatie en Evaluatie op te stellen. Het werkplan is een invulling van deze RI&E en daarmee een overlappende bepaling in de wetgeving. Het is wel noodzakelijk om de arbowetgeving hiervoor aan te passen. Het Arbeidsomstandighedenbesluit en de Arbeidsomstandighedenregeling worden tegelijk met dit wijzigingsbesluit als volgt gewijzigd:
-Artikel 4.9, lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbsluit wordt vervangen door ‘een vooraf opgesteld werkplan’ door ‘een aanvulling op de risico inventarisatie en evaluatie’.
-Artikel 4.9, lid 4 van het Arbeidsomstandighedenbsluit vervalt.
-Artikel 4.17d van de Arbeidsomstandighedenregeling vervalt.
Het verhogen van de maximale verkoophoeveelheid van 10 kg naar 25 kg kan leiden tot een zwaardere fysieke belasting voor werknemers van een bedrijf dat vuurwerk verkoopt. Vaak wordt als vuistregel voor het maximale tilgewicht 23 kg aangehouden. Deze grens is afkomstig het NIOSH (National Institute for Occupational Safety and Health), maar is geen wettelijk vastgelegde grens. De werkgever moet zorgen dat het (til)werk zonder gevaar voor veiligheid en gezondheid kan worden gedaan. Uit de risico-inventarisatie en evaluatie die de werkgever moet maken, blijkt welke risico’s/gevaren er zijn op de werkplek (bijvoorbeeld tilwerk). In het geval van tillen van vuurwerkartikelen zal hierbij een rol spelen dat eventuele fysieke belasting slechts kortdurend optreedt (tijdens en rondom de verkoopdagen). Op basis van de RI&E moet de werkgever doeltreffende maatregelen te treffen om dat risico/gevaar te beperken. De werkgever heeft hier een eigen verantwoordelijkheid. Het verhogen van de verkoophoeveelheid naar 25 kg wordt daarom als acceptabel gezien.
§ 7.3 Transportwetgeving
De grens in de transportregelgeving, artikel 4, lid 1 van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen wordt tegelijk met deze wijziging verhoogd naar 25 kg.
§ 7.4 Besluit algemene regels voor inrichtingen
Omdat de meldingsgrens voor de opslag van consumentenvuurwerk is verhoogd naar 10.000 kg is ook bijlage 1 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen aangepast. Een bedrijf wordt pas vergunningplichtig vanaf een opslag van meer dan 10.000 kg in plaats van 1.000 kg.
Daarnaast is het verbod om vuurwerk op te slaan bij een LPG-tankstation opgeheven. In het Vuurwerkbesluit was een dergelijk verbod niet opgenomen. Het is niet aantoonbaar dat domino-effecten optreden bij deze combinatie. Bovendien geldt ook geen verbod op andere combinaties. Uitgangspunt is dat de veiligheid van de opslag is gewaarborgd als aan de eisen van het Vuurwerkbesluit wordt voldaan.
RIVM-advies
§ 8 Artikelsgewijze toelichting
10 kg - 25 kg grens <diverse artikelen>
Uit de evaluatie is naar voren gekomen dat de 10 kg grens voor de consument en voor vervoer niet meer hanteerbaar is. Vuurwerk is in de loop van de tijd zwaarder geworden, o.a. door zwaardere en daardoor betere stabilisatie-voorzieningen. Sommige vuurwerkartikelen zijn zelfs zwaarder dan 10 kg en kunnen niet verkocht worden. Verder blijkt uit de evaluatie dat consumenten veelal meer dan 10 kg consumentenvuurwerk aanschaffen. Consumenten komen dan tweemaal of vaker naar de detailhandel. De praktische voordelen voor detailhandel en consument zijn afgezet tegen de mogelijke gevolgen voor persoonlijke veiligheid en transportveiligheid.
Door het RIVM is advies uitgebracht over het verhogen van de grens naar 25 kg. Uit dit advies blijkt dat de ophoging naar 25 kg leidt tot een groter risico voor de consument in de eigen woning. De ophoging leidt niet tot een groter risico voor belendende objecten van derden. Het verhogen van de hoeveelheid zal leiden tot een verwaarloosbare toename van het transportrisico. De risico’s van vervoer door de consument zijn verwaarloosbaar en zullen in de meeste gevallen niet verder reiken dan de weg of het trottoir. Het grotere risico voor de consument in de eigen woning wordt gezien als de eigen verantwoordelijkheid van de consument. In de praktijk zal de verhoging naar verwachting niet daadwerkelijk leiden tot het kopen van andere hoeveelheden en dus ook niet tot meer opslag in de eigen woning. Twee keer of vaker een hoeveelheid van 10 kg kopen, was reeds mogelijk op grond van het Vuurwerkbesluit. Het in bezit hebben van meer dan 10 kg was strafbaar, maar bezit in de eigen woning werd niet gecontroleerd.
In artikel 1.1, lid 3 Wm is opgenomen dat bij algemene maatregel van bestuur categorieën van inrichtingen worden aangewezen, die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken. In het Inrichtingen- en vergunningenbesluit (IVB) is in categorie 3 genoemd: de opslag van meer dan 10 kg tot gevarengroep 1.4 van het VLG behorend consumentenvuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit. Hiermee wordt de opslag van 25 kg consumentenvuurwerk als omvang bedrijfsmatig aangemerkt. Hiermee is niet per definitie meteen sprake van een inrichting op grond van de Wet milieubeheer (Wm). Om hierover echter onduidelijkheid te voorkomen is de grens in het IVB verhoogd naar 25 kg.
Maatwerkvoorschriften
Verder wordt een nieuwe begripsbepaling toegevoegd van maatwerkvoorschrift.
Dit vloeit voort uit de wijziging van de Wet milieubeheer (Modernisering van de algemene milieuregels voor inrichtingen, Kamerstukken II 2005–06, 30 483), die op 1 januari 2008 in werking is getreden. Een van de wijzigingen is dat in artikel 8.42 de term ‘nadere eis’ is vervangen door het ruimere ‘voorschriften’. Deze voorschriften worden aangeduid als maatwerkvoorschriften, zoals in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit). Om daarmee tot uitdrukking te brengen dat het hierbij gaat om het maatwerk dat noodzakelijk is wanneer gewerkt wordt met algemene regels. In het gros van de gevallen zullen de algemene regels volstaan, echter in het enkele geval dat de algemene regels niet passend zijn, zal maatwerk mogelijk moeten zijn. De maatwerkvoorschriften kunnen twee verschijningsvormen hebben, namelijk een ambtshalve beschikking waarbij het bevoegd gezag aanvullende eisen stelt dan wel een ontheffing waarbij het bevoegd gezag de daarbij aangewezen bepalingen niet van toepassing verklaart al dan niet onder het stellen van beperkingen of voorwaarden. Uit de aard van de bepaling waarin de bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften is opgenomen wordt duidelijk welke verschijningsvormen het maatwerkvoorschrift in het desbetreffende geval kan hebben. Het stellen van aanvullende eisen kan ook inhouden dat er bij maatwerkvoorschrift een nadere invulling wordt gegeven aan een bepaling.
De wijziging van de Wm op dit punt leidt tot wijziging van het Vuurwerkbesluit in die zin dat de term ‘nadere eis’ telkens wordt vervangen door maatwerkvoorschriften.
Het bevoegd gezag heeft de keuze om van haar bevoegdheid tot het opleggen van een maatwerkvoorschrift gebruik te maken. Het bevoegd gezag is daarbij vrij in de wijze van invulling van deze bevoegdheid. De bevoegdheid voor het opleggen van maatwerkvoorschriften reikt vanzelfsprekend niet verder dan bepaald in de specifieke bepalingen van dit besluit en bijbehorende ministeriële regeling. Bij de invulling van de beslissingsvrijheid die op grond van dit besluit aan het bevoegd gezag wordt toegekend is zij niet geheel vrij. Allereerst dient het betreffende bestuursorgaan bij de besluitvorming binnen de kaders van artikel 8.40, tweede en derde lid, van de Wm te blijven. Dit is bepaald in artikel 8.42, tweede lid, van de Wm. Daarnaast dient het bestuursorgaan de geschreven en ongeschreven beginselen van behoorlijk bestuur in acht te nemen. Het opleggen van een maatwerkvoorschrift is een besluit waartegen bezwaar en beroep kan worden ingediend conform de Algemene wet bestuursrecht.
Versie 10 januari 2010
NOTA VAN TOELICHTING
Algemeen
§ 1. Inleiding
De vuurwerkramp in Enschede is in 2002 aanleiding geweest voor het aanscherpen van wet- en regelgeving rondom het in- en uitvoeren, opslaan, bewerken, afleveren, het voorhanden hebben en het afsteken van vuurwerk. Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit in werking getreden. Om de uitvoerbaarheid te verbeteren, is het Vuurwerkbesluit in 2004 gewijzigd.
Het onderhavige wijzigingsbesluit is opgesteld naar aanleiding van de evaluatie van het Vuurwerkbesluit die in 2007/2008 is uitgevoerd.
Dit wijzigingsbesluit omvat een aantal verduidelijkingen en daarnaast een aantal meer ingrijpende wijzigingen.
Ingrijpende wijzigingen zijn onder andere:
- Verhogen meldingsgrens voor opslag tot 10.000 kg.
- Verhogen meldingsgrens voor ontbranden professioneel vuurwerk.
- Opnemen eisen voor ontbrandingen in een ministeriële regeling.
- Verhogen van de verkoophoeveelheid van 10 kg naar 25 kg.
- Toestaan tweede bufferbewaarplaats
In de artikelsgewijze toelichting wordt op elk van de bovenstaande onderwerpen ingegaan.
Het Centrum voor Externe Veiligheid en Vuurwerk bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft een aantal adviezen uitgebracht. PM
§ 2. Achtergrond
In 2007/2008 is een evaluatie uitgevoerd naar de knelpunten in de uitvoering van het Vuurwerkbesluit. Voor het onderzoek zijn de verschillende partijen groepsgewijs geïnterviewd over de door hen ervaren knelpunten bij de uitvoering van de regelgeving. Het ging om bedrijven die omgaan met professioneel vuurwerk, importeurs van vuurwerk, bedrijven die omgaan met consumentenvuurwerk, handhavers van het Vuurwerkbesluit, politie, provincies, gemeenten, brandweer, (particuliere) inspectie-instellingen, transporteurs en deskundigen van de transportregelgeving.
Deze inventarisatie heeft geleid tot 325 aandachtspunten.
- Deze punten zijn geclusterd in elf aandachtsgebieden:
- Opslag consumentenvuurwerk
- Keuringen door inspectie-instellingen
- Opslag professioneel vuurwerk
- Verkoop consumentenvuurwerk
- Verpakkingsverplichtingen/aanduidingen
- Afsteken professioneel vuurwerk
- Invoer en doorvoer van vuurwerk
- Transport en aflevering vuurwerk
- Handhaving
- Bestrijding calamiteiten
- Samenwerking en kennisuitwisseling overheid en branche
In de evaluatie zijn per aandachtsgebied de knelpunten beschreven, conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan. De resultaten van de evaluatie zijn basis geweest voor dit voorstel tot wijziging van het Vuurwerkbesluit.
§ 3. Financiële gevolgen voor het bedrijfsleven
§ 3.1. Bedrijfseffecten
<meer eigen verantwoordelijkheid bedrijf, o.a. schrappen werkplan, opslag onder algemene regels (geen vooroverleg c.q. vergunningprocedure); idemdito meldingsplichtige ontbrandingen>
pm
§ 3.1. Milieu-effecten
Op grond van dit besluit worden burgers in verschillende hoedanigheden beschermd tegen de gevolgen van een ongewoon voorval waarbij vuurwerk is betrokken. De bescherming richt zich op een burger als omwonende, als toeschouwer bij een evenement en als klant bij een detailhandel. Aan deze wijziging van het Vuurwerkbesluit ligt geen beleidswijziging ten aanzien van de bescherming van de burger ten grondslag. Daarmee wordt geen afbreuk gedaan aan het oorspronkelijk beoogde beschermingsniveau.
Het verhogen van de meldingsgrens voor ontbrandingen zou kunnen leiden tot positieve milieu-effecten. De reden hiervoor is dat bij meldingsplichtige ontbrandingen uitsluitend gebruik mag worden gemaakt van “veilig” consumentenvuurwerk. Het mogelijk maken van een tweede bufferbewaarplaats zal ook positieve gevolgen hebben voor het milieu. Dezelfde hoeveelheid (onverpakt) vuurwerk wordt opgeslagen in twee ruimten. Er hoeft ook geen handling te worden verricht in een te krappe ruimte.
§ 3.3. Administratieve lasten voor bedrijven
Door de wijzigingen zullen de administratieve lasten voor bedrijven met een opslag van minder dan 10.000 kg afnemen. Voor bedrijven met een opslag van meer dan 10.000 kg verandert er weinig.
Voor bedrijven die vuurwerk opslaan tot een hoeveelheid van 10.000 kg zullen de administratieve lasten afnemen omdat in de meeste gevallen bij oprichten of wijzigen van het bedrijf kan worden volstaan met een melding in plaats van een aanvraag om vergunning. Ondanks dat bij de melding deels dezelfde gegevens moeten worden verstrekt, levert dit toch een lastenverlichting op omdat sneller wijzigingen kunnen worden doorgevoerd. Voor wijzigingen hoeft niet langer een uitgebreide vergunningprocedure te worden doorlopen. Ook is er voor deze bedrijven een afname in de te registreren gegevens.
Voor degenen die professioneel vuurwerk tot ontbranding brengen zijn de meldingsgegevens vereenvoudigd. Bij de melding hoeft geen werkplan meer te worden verstrekt. Volstaan kan worden met een schietlijst. Daarnaast is de meldingsgrens opgehoogd en zijn eisen voor ontbrandingen opgenomen in een ministeriële regeling. Door het ophogen van de meldingsgrens zal in meer gevallen kunnen worden volstaan met een melding en hoeft geen ontbrandingstoestemming te worden aangevraagd. Met deze wijzigingen wordt een afname van administratieve lasten bereikt en tevens een verduidelijking en uniformering van eisen.
§ 4. Bestuurslasten
De bestuurslasten voor het gemeentelijk bevoegd gezag die samenhangen met het verlenen van een milieuvergunning zullen afnemen in verband met het verhogen van de meldingsgrens. Het aantal uitgebreide vergunningprocedures met de tijdrovende inspraak zal sterk afnemen. Er zal een lichte verschuiving plaatsvinden naar de handhavingstaken omdat een vooroverleg over te ondernemen activiteiten niet meer noodzakelijk is.
De bestuurslasten voor provincies in verband met het afsteken van professioneel vuurwerk zullen afnemen omdat de meldingsgrens is verhoogd, zodat minder toestemmingsvergunningen hoeven te worden verleend. Daarnaast zijn de eisen voor ontbrandingen vastgelegd in een ministeriële regeling, zodat deze niet in de toepassingsvergunning hoeven te worden opgenomen. Ook zijn de afstanden geüniformeerd.
Verduidelijking, nadere invulling en uniformering heeft ook een lastenverlaging tot gevolg. Duidelijke en uniforme regels leiden in de praktijk tot minder discussie over uitleg van regelgeving.
§ 5. Inspraak
pm
§ 6. Notificatie
pm
§ 7. Afstemming andere wet- en regelgeving
§ 7.1 Arbowetgeving
Tegelijk met de wijziging van het Vuurwerkbesluit is ook het Arbeidsomstandighedenbesluit en de Arbeidsomstandighedenregeling gewijzigd.
De verplichting tot het bijvoegen van een werkplan is vervallen in het Vuurwerkbesluit. Bij het afsteken van professioneel vuurwerk moest tot nu toe bij de melding of de aanvraag om toestemming een werkplan worden bijgevoegd. De beoordeling van dit werkplan was een taak van de Arbeidsinspectie (adviesrecht). Door SZW, vanuit de rol van de Arbeidsinspectie, is aangegeven dat het adviesrecht kan vervallen. In de praktijk wordt van dit adviesrecht geen gebruik gemaakt. De redenen hiervoor zijn dat het huidige arbeidsomstandighedenbeleid uitgaat van meer verantwoordelijkheid bij werkgevers en werknemers. De afstekers hebben een certificaat gehaald waaruit blijkt dat ze deskundig zijn. Tevens is op basis van de huidige Arbowet iedere werkgever verplicht een Risico Inventarisatie en Evaluatie op te stellen. Het werkplan is een invulling van deze RI&E en daarmee een overlappende bepaling in de wetgeving. Het is wel noodzakelijk om de arbowetgeving hiervoor aan te passen. Het Arbeidsomstandighedenbesluit en de Arbeidsomstandighedenregeling worden tegelijk met dit wijzigingsbesluit als volgt gewijzigd:
-Artikel 4.9, lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbsluit wordt vervangen door ‘een vooraf opgesteld werkplan’ door ‘een aanvulling op de risico inventarisatie en evaluatie’.
-Artikel 4.9, lid 4 van het Arbeidsomstandighedenbsluit vervalt.
-Artikel 4.17d van de Arbeidsomstandighedenregeling vervalt.
Het verhogen van de maximale verkoophoeveelheid van 10 kg naar 25 kg kan leiden tot een zwaardere fysieke belasting voor werknemers van een bedrijf dat vuurwerk verkoopt. Vaak wordt als vuistregel voor het maximale tilgewicht 23 kg aangehouden. Deze grens is afkomstig het NIOSH (National Institute for Occupational Safety and Health), maar is geen wettelijk vastgelegde grens. De werkgever moet zorgen dat het (til)werk zonder gevaar voor veiligheid en gezondheid kan worden gedaan. Uit de risico-inventarisatie en evaluatie die de werkgever moet maken, blijkt welke risico’s/gevaren er zijn op de werkplek (bijvoorbeeld tilwerk). In het geval van tillen van vuurwerkartikelen zal hierbij een rol spelen dat eventuele fysieke belasting slechts kortdurend optreedt (tijdens en rondom de verkoopdagen). Op basis van de RI&E moet de werkgever doeltreffende maatregelen te treffen om dat risico/gevaar te beperken. De werkgever heeft hier een eigen verantwoordelijkheid. Het verhogen van de verkoophoeveelheid naar 25 kg wordt daarom als acceptabel gezien.
§ 7.3 Transportwetgeving
De grens in de transportregelgeving, artikel 4, lid 1 van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen wordt tegelijk met deze wijziging verhoogd naar 25 kg.
§ 7.4 Besluit algemene regels voor inrichtingen
Omdat de meldingsgrens voor de opslag van consumentenvuurwerk is verhoogd naar 10.000 kg is ook bijlage 1 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen aangepast. Een bedrijf wordt pas vergunningplichtig vanaf een opslag van meer dan 10.000 kg in plaats van 1.000 kg.
Daarnaast is het verbod om vuurwerk op te slaan bij een LPG-tankstation opgeheven. In het Vuurwerkbesluit was een dergelijk verbod niet opgenomen. Het is niet aantoonbaar dat domino-effecten optreden bij deze combinatie. Bovendien geldt ook geen verbod op andere combinaties. Uitgangspunt is dat de veiligheid van de opslag is gewaarborgd als aan de eisen van het Vuurwerkbesluit wordt voldaan.
RIVM-advies
§ 8 Artikelsgewijze toelichting
10 kg - 25 kg grens <diverse artikelen>
Uit de evaluatie is naar voren gekomen dat de 10 kg grens voor de consument en voor vervoer niet meer hanteerbaar is. Vuurwerk is in de loop van de tijd zwaarder geworden, o.a. door zwaardere en daardoor betere stabilisatie-voorzieningen. Sommige vuurwerkartikelen zijn zelfs zwaarder dan 10 kg en kunnen niet verkocht worden. Verder blijkt uit de evaluatie dat consumenten veelal meer dan 10 kg consumentenvuurwerk aanschaffen. Consumenten komen dan tweemaal of vaker naar de detailhandel. De praktische voordelen voor detailhandel en consument zijn afgezet tegen de mogelijke gevolgen voor persoonlijke veiligheid en transportveiligheid.
Door het RIVM is advies uitgebracht over het verhogen van de grens naar 25 kg. Uit dit advies blijkt dat de ophoging naar 25 kg leidt tot een groter risico voor de consument in de eigen woning. De ophoging leidt niet tot een groter risico voor belendende objecten van derden. Het verhogen van de hoeveelheid zal leiden tot een verwaarloosbare toename van het transportrisico. De risico’s van vervoer door de consument zijn verwaarloosbaar en zullen in de meeste gevallen niet verder reiken dan de weg of het trottoir. Het grotere risico voor de consument in de eigen woning wordt gezien als de eigen verantwoordelijkheid van de consument. In de praktijk zal de verhoging naar verwachting niet daadwerkelijk leiden tot het kopen van andere hoeveelheden en dus ook niet tot meer opslag in de eigen woning. Twee keer of vaker een hoeveelheid van 10 kg kopen, was reeds mogelijk op grond van het Vuurwerkbesluit. Het in bezit hebben van meer dan 10 kg was strafbaar, maar bezit in de eigen woning werd niet gecontroleerd.
In artikel 1.1, lid 3 Wm is opgenomen dat bij algemene maatregel van bestuur categorieën van inrichtingen worden aangewezen, die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken. In het Inrichtingen- en vergunningenbesluit (IVB) is in categorie 3 genoemd: de opslag van meer dan 10 kg tot gevarengroep 1.4 van het VLG behorend consumentenvuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit. Hiermee wordt de opslag van 25 kg consumentenvuurwerk als omvang bedrijfsmatig aangemerkt. Hiermee is niet per definitie meteen sprake van een inrichting op grond van de Wet milieubeheer (Wm). Om hierover echter onduidelijkheid te voorkomen is de grens in het IVB verhoogd naar 25 kg.
Maatwerkvoorschriften
Verder wordt een nieuwe begripsbepaling toegevoegd van maatwerkvoorschrift.
Dit vloeit voort uit de wijziging van de Wet milieubeheer (Modernisering van de algemene milieuregels voor inrichtingen, Kamerstukken II 2005–06, 30 483), die op 1 januari 2008 in werking is getreden. Een van de wijzigingen is dat in artikel 8.42 de term ‘nadere eis’ is vervangen door het ruimere ‘voorschriften’. Deze voorschriften worden aangeduid als maatwerkvoorschriften, zoals in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit). Om daarmee tot uitdrukking te brengen dat het hierbij gaat om het maatwerk dat noodzakelijk is wanneer gewerkt wordt met algemene regels. In het gros van de gevallen zullen de algemene regels volstaan, echter in het enkele geval dat de algemene regels niet passend zijn, zal maatwerk mogelijk moeten zijn. De maatwerkvoorschriften kunnen twee verschijningsvormen hebben, namelijk een ambtshalve beschikking waarbij het bevoegd gezag aanvullende eisen stelt dan wel een ontheffing waarbij het bevoegd gezag de daarbij aangewezen bepalingen niet van toepassing verklaart al dan niet onder het stellen van beperkingen of voorwaarden. Uit de aard van de bepaling waarin de bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften is opgenomen wordt duidelijk welke verschijningsvormen het maatwerkvoorschrift in het desbetreffende geval kan hebben. Het stellen van aanvullende eisen kan ook inhouden dat er bij maatwerkvoorschrift een nadere invulling wordt gegeven aan een bepaling.
De wijziging van de Wm op dit punt leidt tot wijziging van het Vuurwerkbesluit in die zin dat de term ‘nadere eis’ telkens wordt vervangen door maatwerkvoorschriften.
Het bevoegd gezag heeft de keuze om van haar bevoegdheid tot het opleggen van een maatwerkvoorschrift gebruik te maken. Het bevoegd gezag is daarbij vrij in de wijze van invulling van deze bevoegdheid. De bevoegdheid voor het opleggen van maatwerkvoorschriften reikt vanzelfsprekend niet verder dan bepaald in de specifieke bepalingen van dit besluit en bijbehorende ministeriële regeling. Bij de invulling van de beslissingsvrijheid die op grond van dit besluit aan het bevoegd gezag wordt toegekend is zij niet geheel vrij. Allereerst dient het betreffende bestuursorgaan bij de besluitvorming binnen de kaders van artikel 8.40, tweede en derde lid, van de Wm te blijven. Dit is bepaald in artikel 8.42, tweede lid, van de Wm. Daarnaast dient het bestuursorgaan de geschreven en ongeschreven beginselen van behoorlijk bestuur in acht te nemen. Het opleggen van een maatwerkvoorschrift is een besluit waartegen bezwaar en beroep kan worden ingediend conform de Algemene wet bestuursrecht.