Achter de schermen van een brandgevaarlijke miljoenenhandel (Suriname)
Badaboem! De Boze geesten werden de afgelopen dagen flink afgeschrikt, en dat mocht best wel wat kosten. De brandweer is al maanden bezig om dat knalspektakel mogelijk te maken.
Hier en daar klinkt nog een laatste verdwaalde knal, de kruitdampen zijn intussen verwaaid en het rode pagaravloerkleed is grotendeels opgeveegd. Het is alsof owruyari nooit heeft plaatsgevonden. Er werd letterlijk voor miljoenen SRD’s de lucht en de grond in geschoten. Populairst waren de simpele rotjes en harde knallers – een kakafonie van autoalarmen en hondengeblaf is immers het lekkerste effect van een bombel.
Vanaf één september mocht er geïmporteerd worden. In totaal voerden de handelaren maar liefst 88 containers aan vuurwerk in: tien méér dan de drie voorgaande jaren. De afdeling Invoer, Uitvoer en Deviezen Controle van het ministerie van Handel en Industrie houdt daar de financiële status van bij. De chef van de afdeling weet inmiddels precies voor hoeveel SRD’s er is aangestoken, maar komt nog bij van de eindejaarsfeesten en is nog niet op kantoor verschenen. Ter referentie: in 2011 waren 78 containers goed voor ongeveer SRD 1.6 miljoen.
Handgranaat
De inspectie van de brandweer is bij elke fase van de vuurwerkimport en –verkoop betrokken. Voordat de importeurs een vergunning krijgen van de procureurgeneraal, krijgen ze namelijk eerst een bezoek van de brandweerinspecteurs. Hun magazijnen moeten voldoen aan strenge veiligheidseisen, zeker als ze aan de Ringweg of de Nieuw Weergevondenweg gevestigd zijn, vlakbij of in woonwijken.
Als er eenmaal containers in de haven binnenkomen, worden die door de politie en brandweer naar de opslagplaats begeleid. Daar wordt de hele container ‘gestript’ en alle afzonderlijke dozen worden gecontroleerd op (il)legaliteit; het vuurwerk moet geschikt zijn voor consumenten. Ook kijken ze naar de diameter van de bombels; niet dikker dan twee duimen. Er staat vaak niet op hoeveel gram buskruit of flitspoeder (krachtiger en lichter ontvlambaar dan buskruit) er in zo’n knaller gaat, maar een flinke bombel is te vergelijken met een handgranaat. Een ijskast krijg je daar wel mee kapot.
Michel Jules, hoofd van de afdeling Preventie, zou tevens graag de decibellen willen meten die deze bommen kunnen produceren. “We hebben wel een decibelmeter, maar niet het kaliber om hem te ijken.” Bovendien beschikt de brandweer niet over een gecontroleerde faciliteit om het vuurwerk te testen. Gevolg: “We moeten genoegen nemen met wat er op de dozen staat.” En een vertaling van de verpakking in het Nederlands is geen vergunningseis, dus de brandweermannen zijn veelal aangewezen op itemcodes en Chinese tekens.
Topdrukte
Bij Preventie kunnen ze echter wel een klein woordje Chinees. Het vocabulaire van brandweerman Michael Sno bestaat uit de meest elementaire woorden: ‘niet roken’ en ‘vuur is gevaarlijk’. Samen met vijf anderen is hij in december verantwoordelijk voor alle inspecties van de ruim achthonderd vuurwerkverkopers in het gehele land. De afgelopen maand stond voor hen in het teken van onophoudelijke topdrukte. “Soms rijden we op twee wielen, anders redden we het niet”, grapt hij.
De opgave voor vandaag ligt in Commewijne: welgeteld 68 adressen, verspreid over het hele district. Hij verwacht lekker door te kunnen rijden. Doordeweeks kan hij ruim twee uur uittrekken voor stilstaan in de file, maar vandaag is het zaterdag en rustig op straat.
Op een gemiddelde decemberdag beginnen de inspecteurs vroeg, zodra de winkels open gaan. Met de lijst winkels – die ze eerst handmatig in de volgorde van een handige route zetten – snellen ze als coureur en bijrijder door de straten van stad en district. Ze doen door tot elf uur ’s avonds, totdat ze nog net onder de zakkende rolluiken van de laatste zaak door kunnen kruipen. Elke dag weer, zeven dagen per week, anders redden ze het niet.
Enigszins noodgedwongen doet hij ‘hit and run’-inspecties. Hij controleert of het vuurwerk wordt geëtaleerd in een glazen kast, of er blusapparaten en een ‘verboden te roken’-bordje aanwezig zijn en of de in- en uitgang niet versperd zijn. Ook mag de winkelier tijdens de afschietperiode geen kleding verkopen (want: licht ontvlambaar) en moeten alle spuitbussen onder druk (zoals haarlak, deodorant of insectenspray) uit de buurt van het vuurwerk staan.
“Zelfde regels als vorig jaar, hoor”, roept Sno nog over zijn schouder naar de winkelier en springt weer in de wagen. Soms geeft hij nog wat extra voorlichting, maar hij wordt pas echt streng tijdens de afschietperiode. Dan rijdt hij samen met de politie weer diezelfde routes om te controleren of de winkeliers zich echt wel aan de regels houden.
Het gaat nooit mis
Uit de inspectierally’s van Sno en zijn collega’s rollen adviezen voor de districtscommissarissen die de verkoopvergunningen afgeven. Het gebeurt echter wel eens dat een dc tegen het advies van de brandweer in gaat. “Maar dan zijn wij niet verantwoordelijk meer. Als het dan fout gaat, is het de zaak van de dc”, zegt Sno stellig. De brandweer heeft dan immers zijn lijst met krulletjes, vraagtekens en kruisjes.
Dat er (bijna) nooit iets mis gaat is een wonder te noemen. Afgezien van de 22 individuele vuurwerkslachtoffers is er geen opslagplaats, geen transportwagen en geen winkel ontploft. In 1962 gebeurde het laatste grote vuurwerkongeluk, met zeven dodelijke slachtoffers, maar dat voelt iets minder urgent. Vuurwerkwinkels mogen dus overal opduiken; naast een tankstation, met z’n vijven naast elkaar, in een nog in aanbouw zijnde loods. “Sommigen mensen ruimen voor deze periode even hun garage thuis op om vuurwerk te verkopen. Dat komt voor. Dat mag”, zegt Sno nuchter.
De meeste winkeliers luisteren wel naar de aanwijzingen van de brandweer. Als ze dat niet doen, worden ze per direct gesloten en wordt er een proces verbaal opgemaakt. Dit jaar gebeurde dat bij acht detailhandelaren.
In een half afgebouwd magazijn aan de Kwattaweg werden de verkopers er met politieversterking op gewezen dat hun situatie niet bepaald veilig was. Ze stelden vervolgens splinternieuwe brandblussers strategisch op, alle grote pakketten werden afgedekt met plastic en er stond een werknemer constant op de uitkijk om te checken of niemand binnenkwam met een brandende sigaret.
Het aanbod van dit ‘Vuurwerkcentrum’ vroeg ook wel om behoorlijke veiligheidsmaatregelen. Eén van hun zwaardere bommen woog niet minder dan 25 kilo. Ook waren er, weliswaar op bestelling, tweehonderd meterlange pagara’s te verkrijgen. Prijskaartje: SRD 4950.
Terug naar de importeur
Even verderop huurde een Chinese onderneemster een kale loods af. Ze verkocht alleen vuurwerk – geen kleding, bouwmaterialen of voedingswaren, zoals veel van haar collega’s. Deze gelegenheidshandel heeft haar ongeveer vijftigduizend SRD opgeleverd, schat ze. Vijftigduizend SRD in zeven dagen. Er is wel nog een flinke lading onverkocht vuurwerk over. In tegenstelling tot de grootste importeur, JAHI N.V., kan zij geen ‘UITVERKOCHT’ voor haar winkel plaatsen. Er zijn dus wel meer containers ingevoerd, maar lang niet alles heeft de weg naar de consument gevonden.
Alle overgebleven Crazy Robots, Bin Laden-pakketten, vijfmeterslange pagara’s en dozen met sierpijlen en onbegrijpelijke Chinese opschriften gaan weer terug naar de importeur. Tijd voor de derde ronde van de brandweerinspecteurs. Geen rotje, geen vuurpijl mag achterblijven bij de detailhandelaren. Hoewel, zegt Sno, “we zien een enkele pagara nog wel door de vingers. Die bewaren de winkeliers vaak voor Chinees Nieuwjaar”.
Gepubliceerd in de Ware Tijd, 04/01/2014
Badaboem! De Boze geesten werden de afgelopen dagen flink afgeschrikt, en dat mocht best wel wat kosten. De brandweer is al maanden bezig om dat knalspektakel mogelijk te maken.
Hier en daar klinkt nog een laatste verdwaalde knal, de kruitdampen zijn intussen verwaaid en het rode pagaravloerkleed is grotendeels opgeveegd. Het is alsof owruyari nooit heeft plaatsgevonden. Er werd letterlijk voor miljoenen SRD’s de lucht en de grond in geschoten. Populairst waren de simpele rotjes en harde knallers – een kakafonie van autoalarmen en hondengeblaf is immers het lekkerste effect van een bombel.
Vanaf één september mocht er geïmporteerd worden. In totaal voerden de handelaren maar liefst 88 containers aan vuurwerk in: tien méér dan de drie voorgaande jaren. De afdeling Invoer, Uitvoer en Deviezen Controle van het ministerie van Handel en Industrie houdt daar de financiële status van bij. De chef van de afdeling weet inmiddels precies voor hoeveel SRD’s er is aangestoken, maar komt nog bij van de eindejaarsfeesten en is nog niet op kantoor verschenen. Ter referentie: in 2011 waren 78 containers goed voor ongeveer SRD 1.6 miljoen.
Handgranaat
De inspectie van de brandweer is bij elke fase van de vuurwerkimport en –verkoop betrokken. Voordat de importeurs een vergunning krijgen van de procureurgeneraal, krijgen ze namelijk eerst een bezoek van de brandweerinspecteurs. Hun magazijnen moeten voldoen aan strenge veiligheidseisen, zeker als ze aan de Ringweg of de Nieuw Weergevondenweg gevestigd zijn, vlakbij of in woonwijken.
Als er eenmaal containers in de haven binnenkomen, worden die door de politie en brandweer naar de opslagplaats begeleid. Daar wordt de hele container ‘gestript’ en alle afzonderlijke dozen worden gecontroleerd op (il)legaliteit; het vuurwerk moet geschikt zijn voor consumenten. Ook kijken ze naar de diameter van de bombels; niet dikker dan twee duimen. Er staat vaak niet op hoeveel gram buskruit of flitspoeder (krachtiger en lichter ontvlambaar dan buskruit) er in zo’n knaller gaat, maar een flinke bombel is te vergelijken met een handgranaat. Een ijskast krijg je daar wel mee kapot.
Michel Jules, hoofd van de afdeling Preventie, zou tevens graag de decibellen willen meten die deze bommen kunnen produceren. “We hebben wel een decibelmeter, maar niet het kaliber om hem te ijken.” Bovendien beschikt de brandweer niet over een gecontroleerde faciliteit om het vuurwerk te testen. Gevolg: “We moeten genoegen nemen met wat er op de dozen staat.” En een vertaling van de verpakking in het Nederlands is geen vergunningseis, dus de brandweermannen zijn veelal aangewezen op itemcodes en Chinese tekens.
Topdrukte
Bij Preventie kunnen ze echter wel een klein woordje Chinees. Het vocabulaire van brandweerman Michael Sno bestaat uit de meest elementaire woorden: ‘niet roken’ en ‘vuur is gevaarlijk’. Samen met vijf anderen is hij in december verantwoordelijk voor alle inspecties van de ruim achthonderd vuurwerkverkopers in het gehele land. De afgelopen maand stond voor hen in het teken van onophoudelijke topdrukte. “Soms rijden we op twee wielen, anders redden we het niet”, grapt hij.
De opgave voor vandaag ligt in Commewijne: welgeteld 68 adressen, verspreid over het hele district. Hij verwacht lekker door te kunnen rijden. Doordeweeks kan hij ruim twee uur uittrekken voor stilstaan in de file, maar vandaag is het zaterdag en rustig op straat.
Op een gemiddelde decemberdag beginnen de inspecteurs vroeg, zodra de winkels open gaan. Met de lijst winkels – die ze eerst handmatig in de volgorde van een handige route zetten – snellen ze als coureur en bijrijder door de straten van stad en district. Ze doen door tot elf uur ’s avonds, totdat ze nog net onder de zakkende rolluiken van de laatste zaak door kunnen kruipen. Elke dag weer, zeven dagen per week, anders redden ze het niet.
Enigszins noodgedwongen doet hij ‘hit and run’-inspecties. Hij controleert of het vuurwerk wordt geëtaleerd in een glazen kast, of er blusapparaten en een ‘verboden te roken’-bordje aanwezig zijn en of de in- en uitgang niet versperd zijn. Ook mag de winkelier tijdens de afschietperiode geen kleding verkopen (want: licht ontvlambaar) en moeten alle spuitbussen onder druk (zoals haarlak, deodorant of insectenspray) uit de buurt van het vuurwerk staan.
“Zelfde regels als vorig jaar, hoor”, roept Sno nog over zijn schouder naar de winkelier en springt weer in de wagen. Soms geeft hij nog wat extra voorlichting, maar hij wordt pas echt streng tijdens de afschietperiode. Dan rijdt hij samen met de politie weer diezelfde routes om te controleren of de winkeliers zich echt wel aan de regels houden.
Het gaat nooit mis
Uit de inspectierally’s van Sno en zijn collega’s rollen adviezen voor de districtscommissarissen die de verkoopvergunningen afgeven. Het gebeurt echter wel eens dat een dc tegen het advies van de brandweer in gaat. “Maar dan zijn wij niet verantwoordelijk meer. Als het dan fout gaat, is het de zaak van de dc”, zegt Sno stellig. De brandweer heeft dan immers zijn lijst met krulletjes, vraagtekens en kruisjes.
Dat er (bijna) nooit iets mis gaat is een wonder te noemen. Afgezien van de 22 individuele vuurwerkslachtoffers is er geen opslagplaats, geen transportwagen en geen winkel ontploft. In 1962 gebeurde het laatste grote vuurwerkongeluk, met zeven dodelijke slachtoffers, maar dat voelt iets minder urgent. Vuurwerkwinkels mogen dus overal opduiken; naast een tankstation, met z’n vijven naast elkaar, in een nog in aanbouw zijnde loods. “Sommigen mensen ruimen voor deze periode even hun garage thuis op om vuurwerk te verkopen. Dat komt voor. Dat mag”, zegt Sno nuchter.
De meeste winkeliers luisteren wel naar de aanwijzingen van de brandweer. Als ze dat niet doen, worden ze per direct gesloten en wordt er een proces verbaal opgemaakt. Dit jaar gebeurde dat bij acht detailhandelaren.
In een half afgebouwd magazijn aan de Kwattaweg werden de verkopers er met politieversterking op gewezen dat hun situatie niet bepaald veilig was. Ze stelden vervolgens splinternieuwe brandblussers strategisch op, alle grote pakketten werden afgedekt met plastic en er stond een werknemer constant op de uitkijk om te checken of niemand binnenkwam met een brandende sigaret.
Het aanbod van dit ‘Vuurwerkcentrum’ vroeg ook wel om behoorlijke veiligheidsmaatregelen. Eén van hun zwaardere bommen woog niet minder dan 25 kilo. Ook waren er, weliswaar op bestelling, tweehonderd meterlange pagara’s te verkrijgen. Prijskaartje: SRD 4950.
Terug naar de importeur
Even verderop huurde een Chinese onderneemster een kale loods af. Ze verkocht alleen vuurwerk – geen kleding, bouwmaterialen of voedingswaren, zoals veel van haar collega’s. Deze gelegenheidshandel heeft haar ongeveer vijftigduizend SRD opgeleverd, schat ze. Vijftigduizend SRD in zeven dagen. Er is wel nog een flinke lading onverkocht vuurwerk over. In tegenstelling tot de grootste importeur, JAHI N.V., kan zij geen ‘UITVERKOCHT’ voor haar winkel plaatsen. Er zijn dus wel meer containers ingevoerd, maar lang niet alles heeft de weg naar de consument gevonden.
Alle overgebleven Crazy Robots, Bin Laden-pakketten, vijfmeterslange pagara’s en dozen met sierpijlen en onbegrijpelijke Chinese opschriften gaan weer terug naar de importeur. Tijd voor de derde ronde van de brandweerinspecteurs. Geen rotje, geen vuurpijl mag achterblijven bij de detailhandelaren. Hoewel, zegt Sno, “we zien een enkele pagara nog wel door de vingers. Die bewaren de winkeliers vaak voor Chinees Nieuwjaar”.
Gepubliceerd in de Ware Tijd, 04/01/2014